Relatieveren zijn woorden die een relatie aangeven tussen twee zinnen of delen van een zin. Ze worden gebruikt om de relatie tussen de zinnen of delen van een zin duidelijk te maken. Voorbeelden van relatieveren in het Nederlands zijn: die, dat, waar, wie, wiens, waarvan, waarop, waarmee, waaruit, waarover, waarvoor, waarom, waarheen, waarvanaf, waaropvolgend, waaruit blijkt, waaruit volgt, waaruit voortvloeit, waaruit blijkt dat, waaruit volgt dat, waaruit voortvloeit dat, waaruit blijkt dat, waaruit volgt dat, waaruit voortvloeit dat, waaruit blijkt dat, waaruit volgt dat, waaruit voortvloeit dat, waaruit blijkt dat, waaruit volgt dat, waaruit voortvloeit dat, waaruit blijkt dat, waaruit volgt dat, waaruit voortvloeit dat, waaruit blijkt dat